Archief voor de ‘Geschiedenis’ Categorie

Vruchtbaarheid, liefde en wellust

zondag, juni 22nd, 2008

 

De twee gigantische lindebomen voor Huize Brimstone & Co staan in bloei. En al zijn de bloemen niet heel erg opvallend, het gezoem van alle bijen en hommels is dat zeker wel. Mensen die langswandelen kijken verbaasd omhoog naar waar dat geluid vandaan komt.

 

 

De lindebloei produceert veel honing, voordat er geraffineerde suiker werd geproduceerd was de boom dan ook erg belangrijk als bron voor zoetstof.

Lindebomen kunnen erg oud worden tot wel een paar honderd jaar. Hoe oud deze twee bomen zijn weet Brimstone niet, wellicht zijn ze geplant toen het huis begin 1900 werd gebouwd. In ieder geval stonden ze in 1979 al als twee bakens voor het huis.

 

 

Hun omvang is wel ruim toegenomen. Dit jaar of volgend jaar moeten ze dan ook iets worden teruggesnoeid, maar wel met beleid, want Brimstone & Co zijn trots op hun twee blikvangers.

Al in vroegere tijden werden ze als belangrijk beschouwd. Bij de Germanen en Kelten was de linde een heilige boom. Het zou ook een verblijfplaats zijn voor Freya, de godin van de vruchtbaarheid, de liefde en de wellust. Bovendien zou de geest van de lindeboom huizen beschermen. Huize Brimstone & Co staat er dus goed op.

 

 

Rapunzel

donderdag, mei 29th, 2008

Sommig vaste plantenzaad, dat afgelopen september de potjes is ingegaan, deed het niet echt enthousiast. Een paar soorten zijn helemaal niet opgekomen en anderen lieten dit voorjaar nog slechts wat puntjes boven de aarde zien. Brimstone heeft deze ‘kwakkelaartjes’ bij elkaar gezet en ze maar wat gelaten. En ineens begonnen ze te groeien.

 

 

Er moest zelfs verspeend gaan worden. Als eerste was vanmiddag de Phyteuma Spicatum ssp. nigrum, de zwartblauwe Rapunzel, aan de beurt.

 

 

De zwartblauwe Rapunzel wordt in de natuur aangetroffen in de hooilanden van het stroomdal van de Drentsche Aa. Dit is opmerkelijk, omdat het eigenlijk een plantje is dat voorkomt in oud bos op vochtige, rijke grond. Misschien wil het in de Brimstone Tuin ook zijn mooie aarvormige bloemen laten zien.

 

 

Brimstone heeft de ‘tic’ dat ze op plantennamen valt en behalve voor het mooie uiterlijk en het voorkomen in de natuur is het zaad ook aangeschaft voor de sprookjesnaam Rapunzel.

Verder lezen? Klik: (more…)

Berendje of Hercules

donderdag, mei 8th, 2008

 

‘Berendje van Galen’, zo luidt de naam van dit beeld voor de inwoners van Dwingeloo. Toen de toenmalige bewoner van de havezate Oldengaerde eind 17-de eeuw dit beeld van één van zijn andere bezittingen in Ansen liet overbrengen naar de tuin aan het Westeind werd aangenomen dat het Bommen Berend voorstelde. Bernhard van Galen, bisschop van Münster, die met man en macht probeerde het noorden van Nederland weer terug te brengen tot het katholicisme en in 1672 de stad Groningen belegerde en het Drentse land liet lijden onder het oorlogsgeweld. Maar het is Berendje niet, het beeld stelt Hercules met de zevenkoppige slang voor of een nog mooiere benaming ‘Herculus, de hydra bevechtende’.

 

 

Hercules of Berendje staat aan de achterste buitensingel van de havezate Oldengaerde, één van de vier havezaten van Dwingeloo. De historie van het huis en het landgoed gaan terug tot 1420, toen door Reynolt van Echten een rechthoekig huis gebouwd werd met aan drie zijden een gracht. De familie van Echten heeft lange tijd een belangrijke plaats ingenomen in het bestuur van Drente. Vanaf 1660 echter is de naam van Echten niet meer verbonden aan Oldengaerde. De dochter van Johan van Echten, Anna Elisabeth, trouwde in 1658 met luitenant Cornelis van Dongen. Haar vader verkocht in 1660 Oldengaerde aan zijn schoonzoon. Het bleef via de vrouwelijke lijn in feite in de familie.

 

Voor van Dongen was het bezit van de havezate van belang, want hiermee kon hij toetreden tot de Drentse Ridderschap. Daarvoor moest men van adel en Nederlands-hervormd zijn en daarbij een havezate bezitten. Vanuit de Ridderschap kon men veel invloed uitoefenen op het bestuur van Drente. Behalve  het Ridderschap bood het bezit van een havezate nog meer voordelen. Wie een havezate bezat betaalde geen belasting, mocht een molen exploiteren, een duiventil bezitten, fuiken zetten en op jacht gaan.
Op het landgoed Oldengaerde is ook een kleine eendenkooi met één pijp, een zogenaamde ‘olde husse’, geweest. Maar of van Dongen daar nog van heeft kunnen profiteren is onduidelijk. In 1640 was er een conflict over met de ‘overbuurman’, die ook een ‘husse’ had. Hoe dat beslecht is, is helaas onbekend.
Een duiventil zal er waarschijnlijk wel zijn geweest, in de tuin van Oldengaerde staat er nog steeds een.

 

 

Verder lezen over de geschiedenis van Oldengaerde, klik:  (more…)

Bos, weilanden en een landhuis

zaterdag, mei 3rd, 2008

Voor wie tijdens een wandeling van afwisseling houdt, moet de door  ‘Het Drentse Landschap‘  uitgezette vier kilometer lange route over het Landgoed Vledderhof zeker eens gaan lopen. Brimstone & Co hebben dat, in gezelschap van de Beagles Maud en Energy, als alternatieve ‘Hemelvaart-’ en ‘Dag van de Arbeid-’ festiviteit op 1 mei gedaan. Dat was voor het eerst, maar beslist niet voor het laatst. Dit bezoek in het voorjaar maakt lekker voor bezoeken tijdens de zomer, herfst en zelfs winter. Beetje vroeg om aan te denken, maar wie de ultieme kerstkaartfoto’s wil maken moet hier beslist met de camera naar toe als er een laagje sneeuw ligt. In de oudere bossen staan prachtige hulststruiken, vaak omringd door kleine dennenboompjes, geen trendy stylist zet het beter neer dan het hier al gewoon staat.

 

Waar is al dat moois? In de provincie Drenthe, vlakbij de grens met Friesland. Aan de zuidrand van het Nationaal Park Drents-Friese Wold en ten noorden van het plaatsje Vledder. Een kaartje voor een betere plaatsbepaling.

 

 

Het Landgoed is niet echt oud, pas rond 1920 heeft het zijn huidige vorm gekregen. De eerdere naam van het goed was Schoonhoven, toen het in 1932 in bezit kwam van jonkheer Van Vredenburch veranderde de naam in Vledderhof.

 

Het landhuis zelf werd zo omstreeks 1840 gebouwd tegen de kop van de al bestaande boerderij. Het landgoed werd door de eigenaren gebruikt als vakantieverblijf.

 

 

Van hun buitenlandse reizen namen ze allerlei zaden  en stekken mee, die ze op het landoed in de grond stopten. En veel daarvan gedijde op deze hogere grond tussen de beekdalen van de Linde en de Vledder Aa.

 

Het Landhuis Vledderhof is nog steeds in particulier bezit. De eigenaren runnen er een exclusief ‘Bed and Breakfast’, waar je een romantisch verblijf kan combineren met een rit in een prachtige oldtimer. Brimstone droomt al een beetje weg………………een nostalgische (tweede) huwelijksreis?
De gronden van het landgoed zijn in bezit en worden onderhouden door ‘Het Drents Landschap’.

 

 

Verspreid over het landgoed liggen allerlei vennetjes en venen. Voor plantenliefhebbers is het een waar eldorado. Behalve dat de natte gronden veel planten een kans geven is het ook een leefgebied voor kamsalamander, kleine watersalamander, groene kikker, ringslang, adder, hazelworm en levendbarende hagedis. Vogels, zoals de dodaar, fuut en wintertaling vinden het ook een prima plek om te verblijven.

 

 

De bosgedeelten zijn heel afwisselend. Er zijn stukken met hoge naaldbomen. Brimstone vindt dat altijd een beetje droefgeestige bossen.

 

 

Maar ook loofbomenbos, dat er zo in het voorjaar heel vrolijk uitziet.

 

 

En dat alles wordt steeds weer afgewisseld met kijkjes over de weilandjes. Een cultuurlandschap op z’n allerbest.

 

 

Meer foto’s en op groot formaat staan in het album Uffelte en omgeving

 

Het ontstaan van “de rashond”

dinsdag, maart 11th, 2008

Al tienduizenden jaren spelen honden een belangrijke rol in het leven van mensen. Afstammelingen van de wolf, die in de nabijheid van nederzettingen gingen leven van het menselijk afval, bleken allerlei nuttige functies voor de mens te kunnen vervullen. Archeologische vondsten tonen waarschijnlijk waardering voor de hond, zoals deze 6000 jaar oude Perzische drinkbeker en een voorbeeld van een afbeelding uit de Egyptische oudheid.

 

 

Langzaam maar zeker ontwikkelden zich door een bepaalde mate van selectief fokken allerlei verschillende groepen honden. Die groepen ontstonden door het werkdoel dat mensen met de dieren hadden. Honden voor de jacht, het hoeden van het vee, bewaking van het erf, het trekken van vrachten, vermaak en gezelschap.

 

 

Men combineerde honden die goed waren in een bepaald soort werk. Uiterlijk gingen die honden vanzelfsprekend steeds meer overeenkomsten vertonen. Maar dat was niet het doel van het fokken, alleen de functionaliteit voor het werk telde. En als dat nodig was werden honden uit andere werkgroepen gebruikt om bepaalde eigenschappen te verbeteren of te veranderen. Er ontstonden ook streekeigen soorten werkhonden, die wel overeenkomsten hadden met de honden voor hetzelfde werk in een andere gebied, maar juist meer toegespitst waren op de plaatselijke omstandigheden.

 

In zekere zin was er sprake van rassen, maar niet in de beperkende betekenis die we er nu aan verbinden. Die strikte scheiding tussen groepen en typen honden  ontstond pas zo’n 160 jaar geleden in Engeland.

 

Halverwege de negentiende eeuw, het Victoriaanse tijdperk, ontstond het fenomeen hondenshow. Daarbij ging men vaststellen welke honden wel of niet tot een ras behoorden. Dat vaststellen gebeurde aan de hand van een ’standaard’. De mooiste hond, althans wat men toen de mooiste vond, werd beschreven en de honden op de shows werden beoordeeld aan de hand van de kenmerken van die hond. En dat waren niet de werkeigenschappen, maar vooral uiterlijke kenmerken. Bestond een ‘ras’ eerst nog uit zowel honden met spitse oren als tiporen, als het voorbeeld voor de standaard een tipoor had dan vielen alleen nog die honden in de prijzen die tiporig waren. Hun werkeigenschappen, die altijd doorslaggevend geweest waren, verdwenen hiermee uit beeld

 

Er ontstonden rasverenigingen en stamboeken. En omdat een groep honden, die eerst op functionaliteit bij elkaar hoorde, vanzelfsprekend qua uiterlijk niet allemaal onder dezelfde standaard kon vallen, ontstonden er nog meer rasverenigingen met eigen standaarden en stamboeken. Een groep honden, die eerst bij elkaar hoorde, viel door iets onbelangrijks, om bij het oorvoorbeeld te blijven, als  tipoor of spitsoor uiteen.

 

De rage van hondententoonstelling waaide ook over naar Amerika. In Harper’s Weekly verscheen in mei 1880 deze spotprent, getiteld ‘The Dog Congress - Candidates for the Bench Show’ .

 

 

De stamboeken die in die tijd werden opgezet werden al heel spoedig gesloten. Slechts een relatief kleine groep honden, die zo dicht mogelijk de opgestelde standaard benaderde, werd geregistreerd. Alleen honden die afstamden van twee stamboekhonden werden van dan af beschouwd als raszuiver.

 

Raszuiver, een begrip dat in de Victoriaanse maatschappij aan waarde won. Waren het eerst eeuwenlang de adellijke en vorstelijke dynastieën, die binnen eigen kring trouwden en daarbij incest niet uit de weg gingen, in de negentiende eeuw verbreidde het zich verder tot volken en zelfs tot het fokken van dieren en niet alleen honden, ook vee moest raszuiver worden. Dat de leden van de koningshuizen er niet gezonder op werden zag men over het hoofd. Hemofilie, mentale stoornissen, lichamelijke deformaties waren al bijna een normaal verschijnsel binnen de koningshuizen van verschillende landen.

 

Helaas, want ook met het fokken van honden werd inteelt heel normaal en zelfs de aanbevolen en gangbare manier bij de rashond, die nu een feit was. Er werd doorgefokt met de nakomelingen van het kleine groepje honden waar men het stamboek mee begonnen was. Winnen op de shows werd het hoogst haalbare. Een fokker telde pas mee als hij/zij showkampioenen had en er werd eigenlijk alleen nog gefokt met die kampioenen.

 

En deze wijze van fokken bleef niet beperkt tot Engeland, al snel werd elders in de Westerse wereld het Engelse systeem overgenomen. Ondanks de spotprent in Harper’s vonden ook in New York jaarlijks hondententoonstellingen plaats, zoals in Madison Square Garden in 1899.

 

 

Wie zich in de hedendaagse rashond gaat verdiepen komt tot een verbijsterende ontdekking. Het gehele systeem zoals dat bedacht is in het Victoriaanse Engeland bestaat nog steeds. Ondanks de enorme toename van kennis op het gebied van genetica zijn de rasverenigingen en de fokkers angstvallig vast blijven houden aan raszuiverheid, gesloten stamboeken, inteelt, fokken met alleen showkampioenen. Het zal niet verbazen dat het na anderhalve eeuw slecht gaat met de rashonden, met sommige rassen helaas heel beroerd. Zo beroerd zelfs dat er meer ongezonde honden geboren worden dan gezonde, maar ze zijn wel ‘mooi’.

 

Slechts een klein groepje fokkers streeft naar verandering, naar aanpassing van de fokkerij aan de hedendaagse kennis, naar gezonde honden. Ze stuiten keer op keer tegen een conservatieve muur, tegen een muur van fokkers en rasverenigingen die uiterlijk en achterhaalde tradities laten preveleren boven gezonde, zowel fysiek als mentaal, honden.

 

De foto van je winnende hond in het kynologenblad is nog steeds het hoogst haalbare, net zoals dat in 1870 het geval was met deze honden die gewonnen hebben op de show in Glasgow.

 

 

 

Aliénor d’Aquitaine

vrijdag, maart 7th, 2008

Klik voor de gehele blend op de afbeelding

 

Aliénor d’Aquitaine, vertaald Eleonora van Aquitanië, een Middeleeuwse koningin. Geboren in Poitiers in 1121 en op een voor die tijd zeer hoge leeftijd van 82 jaar in de abdij van Fontevraud in het jaar 1204 gestorven. Een intelligente, vastberaden en levenslustige vrouw, die zeker voor die tijd van het hoofse hofleven een feministe genoemd mag worden.

Door haar huwelijk met Lodewijk VII is zij koningin van Frankrijk geweest en later nadat zij hem aan de kant had gezet, als echtgenoot van Hendrik II koningin van Engeland. Met die laatste krijgt zij 8 van haar 10 kinderen, waaronder de latere koning Richard Leeuwenhart. Voor alle drie de koningen is zij een stuwende kracht en zeer invloedrijke vrouw geweest.

 

Voor deze blend is gebruik gemaakt van verschillende filters en zogenaamde maskers en deze twee afbeeldingen.

 

 

Blenheim spot

zondag, maart 2nd, 2008

 

Caitlin, de Cavko Spaniel, een kruising tussen een Cavalier King Charles Spaniel en een Kooikerhondje, heeft een stip op haar hoofd.

 

Dit is niet zomaar een toevallige stip. Bij rood-witte Cavaliers is volgens de standaard deze spot zelfs zeer gewenst en wordt het als een uniek raskenmerk gezien. Leuke namen zijn er ook voor zoals, ‘the lucky spot’  of ‘the kissing spot’. Maar de echte naam is ‘Blenheim spot’. Rood-witte Cavaliers worden ook Blenheims genoemd. De oorsprong van de naam Blenheim voor de kleur en het lieve stipje gaat tot meer dan 300 jaar terug in de Engelse geschiedenis en heeft ook iets Duits.

 

In de 17-de eeuw ten tijde van de Koningen Charles I (1625-1649), Charles II (1660-1685) en James II (1685-1688) is de Toy-Spaniel, een dwergvorm van de jachtspaniel, enorm populair aan het hof en bij de adel. Uit die tijd stamt ook de naam ‘King Charles’ voor deze kleine spaniels, die de koningen zo bezighielden dat zij staatszaken soms vergaten.

 


Henriette Anne of England - uit de school van Pierre Mignand

 

Dit is een portret van Prinses Henrietta Anne van Engeland (1644-1670) de jongste dochter van koning Charles I, met een kleine spaniel op schoot. Ook op een ander portret van haar ontbreekt een spanieltje niet. Het is een rood-witje met een stip op z’n hoofd, maar toen heette dat nog geen blenheim. Die naam kwam pas in zwang door de familie Churchill.

 


Olieverfschilderij omstreeks 1700 - Adriaen van der Werff

 

John Churchill, 1-st Duke of of Marlborough (1650-1722) en zijn vrouw Sarah Jennings, Duchess of Marlborough (1660–1744) beide belangrijk aan het hof van Koningin Anne (1702-1714), de jongste dochter van James II, hebben zoals op het schilderij is te zien ook een kleine spaniel in hun gezin opgenomen. Waarschijnlijk is dit niet hun enige ’King Charles Spaniel’ geweest. 

 

In 1704 vertrekt John naar het vaste land van Europa om ten strijde te trekken tegen de Franse Zonnekoning Louis XIV. Het is de tijd van de Spaanse Successieoorlog. Op 13 augustus van dat jaar staat de Hertog van Marlborough aan het hoofd van de Engelse en Oostenrijkse strijdkrachten en die van de de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in de slag bij de Zuid-Duitse plaats Blenheim.

 


John Churchill, 1-st Duke of of Marlborough, voert zijn troepen bij Blenheim aan

 

De slag wordt gewonnen door Marlborough en de zijnen. De eerste nederlaag voor de Fransen in 40 jaar en het begin van het einde van de plannen van Louis XIV om over geheel Europa te gaan regeren.

 


Duchess of Marlborough -  Charles Jervas

 

Maar dat wist Hertogin Sarah  op die dag  nog niet. Nogal ongebruikelijk voor die tijd hadden zij en John geen verstandshuwelijk, ze hielden echt van elkaar. Zij maakte zich ernstige zorgen over de afloop van de strijd, terwijl ze bij een teefje zat dat op het punt stond om te werpen. In haar zenuwen duwde ze telkens met haar duim op één plek op het hoofdje van het teefje. En toen de pupjes werden geboren bleken ze allen juist op die plaats een mooie stip te hebben.

 

John werd voor de overwinning rijkelijk beloond. Zo kreeg hij ondermeer de middelen om Blenheim Palace te laten bouwen, vlakbij Woodstock in Oxfordshire.

 

 

Een stip door een duimafdruk? Natuurlijk niet, maar het is wel een mooi verhaal. Voordat Sarah zich zorgen maakte en ook daarna hadden en hebben nog steeds veel rood-witte, Blenheim spaniels, zo’n leuk spotje. Ook dit schattige teefje met haar nestje uit 1825.

 


Geschilderd door T. Bennet, gegrafeerd door C. Turner. Gepubliceerd in 1825

 

De liefde voor de kleine spaniels is blijven leven bij de Hertogen van Marlborough. Charles Richard Spencer-Churchill (1871-1934), 9th Duke of Marlborough laat in 1905 zijn gezin op doek zetten door de schilder John Singer Sargent, de spaniels horen daarbij.

 

 

Inmiddels woont  reeds de 11th Duke of Marlborough op Blenheim Palace. Tot de afstammelingen van deze familie behoren ook Sir Winston Churchill, die op Blenheim Palace is geboren, en Lady Diana, de overleden ex-vrouw van Prins Charles.

 

Caitlin is zeer vereerd met deze historie van haar stip. Ze wil nu aangesproken worden met Lady Caitlin en ook dat er zo af en toe een klein kniksje voor haar wordt gemaakt. Maar hebben we niet allemaal een klein beetje blauw bloed of een vlekje?

 

Boter van boerderij naar fabriek

maandag, februari 25th, 2008

 

Op 20 januari 1908 werd de coöperatieve zuivelfabriek van Uffelte in gebruik genomen. De officiële naam luidde ‘Coöperatieve Landbouwvereniging voor boterbereiding en aanschaffing van veevoeder en kunstmeststoffen algemeen belang Uffelte’. Maar door de mensen in het dorp werd het gewoon ‘de febriek’ genoemd.

 

Dit was niet de eerste boterfabriek in Uffelte. Al in 1896 startte Klaas Snijder aan de Dorpsstraat de particuliere boter­fabriek ‘Zeldenrust’. Eerst als een handkrachtfabriekje maar na een half jaar maakte hij al gebruik van een stoommachine, net zoals de werkwijze van de latere coöperatieve fabriek. Rond 1902 stopte Snijder met zijn fabriekje. Waarschijnlijk is het tot 1908 overgenomen door de gebroeders Kingma uit Meppel.

 

Tot de komst van de fabriekjes was het ge­bruikelijk dat de volle melk op de boerderij werd gekarnd tot boter (in Drenthe vond er nagenoeg geen kaasbereiding plaats). Zoals hier op een romantische schoolplaat van Cornelis Jetses wordt uitgebeeld.

 

 

Op de plaat is een zeer schone omgeving te zien, de werkelijkheid is hoogstwaarschijnlijk anders geweest. De melk werd in zure toestand gekarnd en moest daartoe en­kele dagen blijven staan om spontaan zuur en dik te worden. Omdat dit proces bij een te lage temperatuur niet goed verliep werd de karnton ’s winters vaak in de koestal bij de koeien geplaatst, dit droeg bij aan een pikante geur van de boter.

 

Op de Jetsesplaat wordt met de hand gekarnd. Op wat grotere boerenbedrijven vond het karnen plaats door middel van een rad waar een hond in geplaatst werd. Op de hele grote bedrijven werd daarvoor een paard gebruikt.

 

Het vervaardigen van boter was het werk van de boerinnen. Zij gingen met de boter naar de zogenaamde ‘boterdragers’, boterhandelaren, waar zij de boter konden ruilen tegen kruidenierswaren. Met de opkomst van de fabriekjes, onder meer door de landbouwcrisis in de tweede helft van de negentiende eeuw en internationale economische ontwikkelingen, werd dit werk hen ontnomen. De Drentse boerinnen protesteerden heftig, zij konden niet geloven dat de fabrieksmannen hun werk beter zouden doen. Maar dit protest was tevergeefs.

 

Dit was slechts één van de moeilijkheden die bij de start van de fabriekjes overwonnen moest  worden. Een andere was de aanvoer van de melk en het terugbezorgen van de ontroomde melk, waar het jong vee en de varkens mee gevoed werden, naar de boerderijen. De boeren of hun knechten en meiden brachten in de begintijd de melk zelf met een kar naar de fabriek. Heel vaak was dat een hondenkar.

 

 

Maar het was natuurlijk efficiënter, zowel voor de boeren als de fabriek, om dit door één persoon, die de boerderijen langs ging, te laten uitvoeren. Zo is het beroep van melkrijder ontstaan. Soms maakte die nog gebruik van een hondenkar, maar toch steeds vaker van paard en wagen. Zoals hier te zien is voor de fabriek in Uffelte in 1920.

 

 

En ook die werd op den duur vervangen door gemotoriseerd vervoer. In 1925 was dit een zeer moderne melkrijder.

 

 

De veranderingen die de boterfabrieken brachten in het boerenbedrijf waren enorm. Doordat de melkrijder op vaste tijden langskwam ging men de koeien ook met een vaste regelmaat melken. Bovendien begon men meer koeien te houden, omdat men nu de melk kon afzetten. Ze werd niet alleen meer gebruikt om boter van te maken om tegen kruidenierswaren te ruilen, het varken mee te voeren en zelf te drinken, maar het werd een belangrijke bron van geldelijke inkomsten. Door de toegenomen veestapel vermeerderde ook de behoefte aan hooi en stro als wintervoeding en daarmee stegen de prijzen van groen- en bouwlanden. Bovendien steeg het gebruik van kunstmest om de oogst te vergroten. Kortom de boterfabrieken zijn de aanjagende factor geweest van de moderne veehouderij.

 

 

‘De febriek’ in Uffelte, gelegen tussen de Lindenlaan en de Rijksweg langs de Drentsche Hoofdvaart, is tot 1969 in gebruik geweest. Van het complex is eigenlijk nog alleen het voorste gedeelte oorspronkelijk. Veel is er veranderd of onder de slopershamer gesneuveld, zo ook de kenmerkende schoorsteen. In 1945 zag de fabriek er zo uit.

 

 

De Uffelter fabriek is, als zovele kleine coöperatieve zuivelfabrieken in de Drentse dorpen, opgegaan in het grote DOMO zuivelconcern. Begin jaren tachtig is de Drentse Domo gefuseerd met het Friese Frisco. Na nog een aantal fusies in de jaren negentig met onder andere CCFriesland en Coberco ontstond Friesland Dairy Foods. Nu fuseren ook Frieslands Foods en Campina, waardoor er uiteindelijk op de heel divers begonnen coöperatieve zuivelmarkt nog maar één grote speler overblijft, die 80% van de Nederlandse melk verwerkt. Maar die heeft wel het hoofdkantoor in Meppel, Drenthe.

 

 

Bronnen:

 

De Woerthe

dinsdag, februari 19th, 2008

 

De Woerthe is één van de oudste wegen van Uffelte. Vanaf deze weg heeft de es zich ontwikkeld. De bestaansgrond van het dorpje door de eeuwen heen.

 

Allereerst een kaartje om een indruk te krijgen hoe deze zandweg loopt. Op het kaartje geven de nummers de plek aan vanwaar de foto’s zijn genomen.

 

 

In de zevende en achtste eeuw vestigden zich in Drenthe boeren aan de bosranden van de zandplateau’s in de buurt van beekdalen. De boerderijen die niet ver van elkaar stonden beschikten over een aangrenzende huiskamp, ook wel huisakker of huiswoerd genoemd.

 

 

De Woerthe is de weg die grensde aan deze allereerste oude akkertjes. Vanuit westelijk richting ziet De Woerthe er 1200 jaar later zo uit. Het huis links is rond 1900 gebouwd. Tot voor zo’n 30/35 jaar geleden was de bakkerij Duiker er gevestigd. Sinds een jaar of drie is het Huize Brimstone & Co.

 

 

De woertakkers waren onregelmatig van vorm en betrekkelijk klein. Geleidelijk werd meer grond ontgonnen en werden de eerste essen gevormd. Langs het beekdal werd het vee geweid, rond de boerderijen in de goorns (of tuinen, vergelijk het engelse woord garden) werden kruiden en groenten geteeld. De essen werden gebruikt om graan zoals tarwe en rogge te verbouwen. 

 

 

Na enkele eeuwen zo rond het jaar 1000 ontwikkelden zich vanuit de woerten en eerste essen de marken. Een marke was een uitgekiend systeem van dorpstoebehoren om er voor te zorgen dat de essen optimaal benut konden worden en elk jaar zorgden voor oogst waardoor de inwoners van de kleine esdorpen konden voorzien in hun bestaan. Een marke bestond uit de groenlanden bij de beek, de esakkers, de rand bos erom heen en de woeste gronden daar achter.

 

 

Elke morgen werden de schapen van alle boeren bijeengedreven op de brink om van daaruit via een weg langs de es naar de woeste gronden, de heidevelden te gaan. ’s Avonds kwamen ze weer terug en gingen naar hun eigen potstal waarvan de bodem was bedekt met heideplaggen. Uiteindelijk ontstond in de stal een mengsel van plaggen en schapenpoep dat gebruikt werd om de essen te bemesten.
De bossen rond de es voorzagen het dorp van bouwmateriaal en brandstof.

 

 

De esakkers waren geen gemeenschappelijk bezit, maar behoorden vooral toe aan de zogenaamde eigenerfde boeren. Toch werd er nauw samengewerkt. De akkers waren slechts van elkaar gescheiden door omgeploegde stukjes grond en wat zwerfkeien. Daar tussendoor liepen steeds van plek wisselende zandpaden. Om het zaaien en de oogst in de juiste banen te leiden moesten goede afspraken worden gemaakt over wat er werd verbouwd.

 

Pas in 1952 heeft op de Uffelter es een ruilverkaveling plaatsgevonden, waardoor de percelen een meer  landbouwtechnisch efficiënte omvang kregen. Toen zijn er ook enkele verharde wegen noordwaarts naar de Weg achter de Es, zoals de Holtweg en de Postweg  aangelegd en enkele oost/west weggetjes.

De Uffelter es is één van de grootste escomplexen van Drenthe. Een uniek landschap dat samen met de omringde bossen en heidevelden een cultuur-historisch monument vormt waar heel zuinig mee moet worden omgegaan.

 

 

Dit historische log is vooral tot stand gekomen door de welwillende medewerking van Energy. Zij beveelt belangstellenden beleefd aan een kijkje te nemen in het album Uffelte en omgeving, waar veel meer foto’s staan van De Woerthe en het uitzicht op de Uffelter es.

 

 

Schelpen, turf en kalk

vrijdag, februari 8th, 2008


De schelpenvisser - Jan Zoetelief Tromp (1872-1947)

 

Schelpenvisser is een oud beroep. Al in de 11-de eeuw is er in geschriften sprake van schelpenvissers. Er werd hoofdzakelijk gevist langs de Noordzeekust, maar ook wel op de Waddenzee. Kerkjes uit de elfde en twaalfde eeuw in Noord Nederland zijn gemetseld met schelpkalk. Waarschijnlijk is dit afkomstig van de Waddenzee schelpenvisserij.

Langs de Noordzeekust, voornamelijk in Katwijk en Noordwijk, werden de schelpen vanaf de vloedlijn op karren geschept, zoals op het schilderij hierboven. De schelpen uit de Waddenzee werden gewonnen met kleine schepen, pramen, met slechts een tweekoppige bemanning. Door de Staten van Holland werden in de 18-de eeuw beperkingen aan de Waddenzee schelpenvisserij opgelegd, omdat men veronderstelde dat de zandbanken er door losgewoeld werden.

De schelpen werden gebruikt als wegverharding, maar voor het grootste deel werden ze afgevoerd naar de kalkbranderijen om ze te verwerken tot kalk. Deze kalk werd gebruikt in metselspecie, in de glasindustrie en in de landbouw vanwege de zuurneutraliserende werking.

In de kalkbranderijen waren niet alleen schelpen nodig, maar ook brandstof. Veel branderijen werden dan ook gevestigd waar de toevoer van beide weinig problemen opleverden. Vlakbij en in verveningsgebieden waren dan ook een aanzienlijk aantal branderijen. In Zuidwest-Drenthe en het aangrenzende Overijssel gingen vervening en kalkbranderijen hand in hand. Turf was volop beschikbaar en via de vele  vaarten en kanalen konden de schelpen worden aangevoerd en de kalk later weer afgevoerd.

In Drenthe zijn de restanten van slechts twee kalkbranderijcomplexen bewaard gebleven. Beide liggen ze aan de Drentsche Hoofdvaart, de een in Meppel en deze twee torens in Dieverbrug.

 

 

Dit complex is nog niet zo heel oud, het is opgericht in 1925. Het zijn kalkovens met een toren. In vroeger tijden ontbrak de toren op de oven en zag het er zo uit.

 


Kalkovens bij Hillegom - Hendrik Tavenier (1744-1807)

 

In de ovens werden de schelpen en de turf laag voor laag ingebracht. Dit werd verhit tot 900-1200 graden celsius. Het proces zette de schelpen om in koolzuurgas en calciumoxide. Dit calciumoxide is ook bekend onder de naam ongebluste kalk. Deze ongebluste kalk werd uit de oven geschept en uitgespreid op de vloer in het zogenaamde leshuis. In deze schuur werd het met water besproeid, waardoor de schelpen uiteen vielen in kalk. Dit gehele proces bracht behoorlijk wat stank voort en was toen al een bron voor luchtvervuiling.

 

 

In 1925 werden in Dieverbrug twee ovens en een leshuis gebouwd. Een jaar later kwam er ook een transportband, een zogenaamde jacobsladder. Een derde oven werd er in 1928 bijgezet, waarvan op de foto hierboven het fundament nog is te zien.

 

 

In de vijftiger jaren stagneerde de verkoop van de schelpkalk omdat men gebruik ging maken van de kwalitatief betere steenkalk uit de Limburgse mergelgroeven.

In 1952 werden de ovens gesloten. De derde oven en het leshuis werden in 1959/60 afgebroken, terwijl de beide andere ovens langzaam maar zeker in verval dreigden te geraken.

Nadat in 1971 en 1983 pogingen tot restauratie waren mislukt, lukte het de stichting "Drents Monument" om in 1993 de beide overgebleven kalkovens te laten restaureren. 

 

 

Rondlopend bij de twee ovens en de restanten van de jacobsladder in Dieverbrug is het niet echt goed mogelijk meer om een voorstelling te maken van het werk dat daar is verricht. Bij het zien van onderstaand plaatje wordt er ineens veel duidelijk.

 


Kalkovens - Johan Coenraad Herman Heyenbrock (1871-1948)

 

Dit is niet het complex in Dieverbrug, maar heel veel anders zal het niet zijn geweest. Nu staan de twee ovens als een fraai element in het landschap. Het ziet er bijna idyllisch uit. Het is goed dat ze bewaard blijven als industrieel erfgoed. Ook om te onthouden dat daar heel hard gewerkt is onder gevaarlijke en ongezonde omstandigheden.

 

 

Meer foto’s op groot formaat van de kalkovens in Dieverbrug staan in het album Uffelte en omgeving