De schelpenvisser - Jan Zoetelief Tromp (1872-1947)
Schelpenvisser is een oud beroep. Al in de 11-de eeuw is er in geschriften sprake van schelpenvissers. Er werd hoofdzakelijk gevist langs de Noordzeekust, maar ook wel op de Waddenzee. Kerkjes uit de elfde en twaalfde eeuw in Noord Nederland zijn gemetseld met schelpkalk. Waarschijnlijk is dit afkomstig van de Waddenzee schelpenvisserij.
Langs de Noordzeekust, voornamelijk in Katwijk en Noordwijk, werden de schelpen vanaf de vloedlijn op karren geschept, zoals op het schilderij hierboven. De schelpen uit de Waddenzee werden gewonnen met kleine schepen, pramen, met slechts een tweekoppige bemanning. Door de Staten van Holland werden in de 18-de eeuw beperkingen aan de Waddenzee schelpenvisserij opgelegd, omdat men veronderstelde dat de zandbanken er door losgewoeld werden.
De schelpen werden gebruikt als wegverharding, maar voor het grootste deel werden ze afgevoerd naar de kalkbranderijen om ze te verwerken tot kalk. Deze kalk werd gebruikt in metselspecie, in de glasindustrie en in de landbouw vanwege de zuurneutraliserende werking.
In de kalkbranderijen waren niet alleen schelpen nodig, maar ook brandstof. Veel branderijen werden dan ook gevestigd waar de toevoer van beide weinig problemen opleverden. Vlakbij en in verveningsgebieden waren dan ook een aanzienlijk aantal branderijen. In Zuidwest-Drenthe en het aangrenzende Overijssel gingen vervening en kalkbranderijen hand in hand. Turf was volop beschikbaar en via de vele vaarten en kanalen konden de schelpen worden aangevoerd en de kalk later weer afgevoerd.
In Drenthe zijn de restanten van slechts twee kalkbranderijcomplexen bewaard gebleven. Beide liggen ze aan de Drentsche Hoofdvaart, de een in Meppel en deze twee torens in Dieverbrug.
Dit complex is nog niet zo heel oud, het is opgericht in 1925. Het zijn kalkovens met een toren. In vroeger tijden ontbrak de toren op de oven en zag het er zo uit.
Kalkovens bij Hillegom - Hendrik Tavenier (1744-1807)
In de ovens werden de schelpen en de turf laag voor laag ingebracht. Dit werd verhit tot 900-1200 graden celsius. Het proces zette de schelpen om in koolzuurgas en calciumoxide. Dit calciumoxide is ook bekend onder de naam ongebluste kalk. Deze ongebluste kalk werd uit de oven geschept en uitgespreid op de vloer in het zogenaamde leshuis. In deze schuur werd het met water besproeid, waardoor de schelpen uiteen vielen in kalk. Dit gehele proces bracht behoorlijk wat stank voort en was toen al een bron voor luchtvervuiling.
In 1925 werden in Dieverbrug twee ovens en een leshuis gebouwd. Een jaar later kwam er ook een transportband, een zogenaamde jacobsladder. Een derde oven werd er in 1928 bijgezet, waarvan op de foto hierboven het fundament nog is te zien.
In de vijftiger jaren stagneerde de verkoop van de schelpkalk omdat men gebruik ging maken van de kwalitatief betere steenkalk uit de Limburgse mergelgroeven.
In 1952 werden de ovens gesloten. De derde oven en het leshuis werden in 1959/60 afgebroken, terwijl de beide andere ovens langzaam maar zeker in verval dreigden te geraken.
Nadat in 1971 en 1983 pogingen tot restauratie waren mislukt, lukte het de stichting "Drents Monument" om in 1993 de beide overgebleven kalkovens te laten restaureren.
Rondlopend bij de twee ovens en de restanten van de jacobsladder in Dieverbrug is het niet echt goed mogelijk meer om een voorstelling te maken van het werk dat daar is verricht. Bij het zien van onderstaand plaatje wordt er ineens veel duidelijk.
Kalkovens - Johan Coenraad Herman Heyenbrock (1871-1948)
Dit is niet het complex in Dieverbrug, maar heel veel anders zal het niet zijn geweest. Nu staan de twee ovens als een fraai element in het landschap. Het ziet er bijna idyllisch uit. Het is goed dat ze bewaard blijven als industrieel erfgoed. Ook om te onthouden dat daar heel hard gewerkt is onder gevaarlijke en ongezonde omstandigheden.
Meer foto’s op groot formaat van de kalkovens in Dieverbrug staan in het album Uffelte en omgeving